Tussen 1958 en 1968 creëert Etienne-Martin een reeks van tien ‘Demeures’. Ze verbeelden de weemoed van zijn jeugdherinneringen aan het grote ouderlijke huis te Loriol. Essentieel daarbij is een bijna mythisch natuurgevoel. De werken van Etienne-Martin worden vaak vanuit psycho-analytische hoek uitgelegd. Zelf zei hij er over: ‘Beeldhouwkunst is architectuur... geen functionele architectuur om in te wonen, maar architectuur naar het hart en naar de geest, vol sensibiliteit... Beeldhouwkunst blijft poëzie ... Deze grote werken, die ik maak (Demeures), ze zijn alsof men erin kan verdwijnen...’. In ‘Demeure 4’ vallen bovenaan twee menselijke figuren waar te nemen, een mannelijke en een vrouwelijke. De opbouw van het beeld is spiraalvormig, een verwijzing naar de draaitrap die centraal in Etienne-Martins ouderlijke huis stond.