Vic Gentils was schilder, beeldhouwer en assemblage kunstenaar. Hij was lid van de G58, een groep jonge Antwerpse kunstenaars die eerst in het kasteel van het Middelheimmuseum en nadien in Hessenhuis hun werk presenteerden, met steun van burgemeester Craeybeckx.
In 1965 kreeg Gentils van de Galerie Krugier te Genève opdracht om op het thema "Het meubel als kunstvoorwerp" een sculptuur te maken. Hij maakte een "mens-stoel", die meteen het eerste stuk, de koningin, van een groot schaakspel wordt. Achtereenvolgens zijn de zwarte (donkergebrande) stukken ontstaan, daarna de witte (met zandstraal bewerkt). Naar het zeggen van Gentils, die zich in de eerste plaats schilder wil noemen, is het de kleur van de houtsoort en niet de vorm, die bepalend is in zijn assemblages.
Zijn tweeëndertig figuren zijn dramatisch en lijken elementen geworden uit een strijdtoneel. "Een strijdtoneel dat zo omvangrijk geworden is dat de toeschouwer er middenin plaats kan nemen en zodoende een effectief participerend element wordt. Rond hem verschijnen dan de figuren als halucinante personages die elk hun eigen rol in een drama te spelen hebben. De koning, groot en trots, waardig wachtend op de dingen die komen gaan. De koningin, kwetsbaar en zacht, imponerend door haar eenvoud. De lopers of raadsheren die in dit geval door de kunstenaar de vorm van sarcastische narrenfiguren hebben gekregen ; zij staan op hun hoofd, één houdt een spiegel vast, de andere bespeelt een soort harp. De paarden kregen een aanvallende houding : zij staan, de voorpoten opgeheven klaar om bij een eerste signaal aan het gevecht deel te nemen en de aanval op koning en koningin af te weren. De torens, op de hoeken, zijn massieve zuilen die het gehele ensemble als een architecturaal geheel schragen. Op de eerste rij staan de pionnen, soms ook de boeren genoemd, die kort en gedrongen de eerste stoten van de tegenpartij zullen opvangen. Gentils heeft bewust de zwarte en de witte partij totaal verschillend van elkaar gemaakt daar waar in een normaal schaakspel die groepen identiek zijn. De agressiviteit van de witte partij is daarbij veel groter dan die van de zwarte, omdat de eerste later gemaakt werd en ondertussen voor de kunstenaar ook de bedoeling van een reëel gevecht duidelijker werd." (Ludo Bekkers, OKV, 1969.6)
Naar het grote schaakspel werden drie varianten van schaakspelen (grondvlak 100 x 100 cm), ieder op negen exemplaren gegoten in licht en donker brons. In twee varianten zijn de modellen van de lichte en donkere stukken dezelfde. In de derde zijn zij verschillend voor de twee kleuren.