Dit koningspaar heeft geen enkele link naar de actualiteit of de geschiedenis. Moore ging dat ook doelbewust uit de weg. In 1954, naar aanleiding van zijn tentoonstelling te New York in de Curt Valentin Gallery, schreef hij er het volgende over: ‘De groep Koning en Koningin heeft niets met levende koningen en koninginnen te maken, maar hangt eerder samen met de archaïsche of primitieve idee van het koningschap. De sleutel tot de groep kan wellicht gevonden worden in het koningshoofd: het verenigd in zich hoofd en kroon, gezicht en baard, en heeft naar mijn mening iets Pan-achtigs, iets dierlijks en toch meen ik, iets koninklijks. Hoe ik tot het idee van de groep ben gekomen weet ik niet. Wellicht heeft het een rol gespeeld dat ik in de laatste twee jaren verhalen voor mijn dochtertje heb gelezen, waarin dikwijls koningen en koninginnen voorkwamen. Dit kan mijn geest geopend hebben voor het onderwerp’. Later, in een interview, zegt hij er gelijkaardige dingen over, al lijkt hij nu veel zekerder van hoe hij tot dit beeld kwam: ‘De Koning en Koningin is nogal eigenaardig. Zoals voor veel van mijn sculpturen kan ik niet precies uitleggen hoe het is ontstaan. Eender wat kan de aanzet vormen voor het idee van een beeld, en in dit geval was dat het spelen met een stukje was. In die tijd had ik plannen om een eigen bronsgieterij op te zetten. Ik had een jonge assistent-beeldhouwer die erg leergierig was op technisch vlak en alles wilde weten over bronsgieten. Ik besloot om het eerste stadium, dat van het maken van een gipsen afgietsel, over te slaan en rechtstreeks in was te werken. Terwijl ik het stuk was kneedde, begon het op een gehoornde, Panachtige, gebaarde man te lijken. Dan kreeg het een kroon en ik wist meteen dat het de kop van een koning was. Ik werkte voort en gaf het een lichaam. Als was verhardt, wordt het bijna zo hard als metaal. Ik maakte gebruik van deze bijzondere kracht om het lichaam dezelfde aristocratische verfijning te geven die ik bij het maken van de kop had gevonden. Dan voegde ik er een tweede figuur aan toe, en het werd een Koning en Koningin. Ik besefte nu dat ik toen elke avond verhalen voorlas aan mijn zesjarige dochter Mary, en meestal gingen die over koningen, koninginnen en prinsessen.’
In 1951 bezochten burgemeester Craeybeckx, conservator Baudouin en beeldhouwer Puvrez de openluchttentoonstelling van Battersea park en de ateliers van Epstein en Moore, wat de start was van een samenwerking met Moore. In 1951 bezocht Moore de tentoonstelling in het Middelheimmuseum en afspraken werden gemaakt om een werk dat speciaal voor het Middelheimmuseum zou worden ontworpen. Een groep van 2 figuren kwam niet tijdig klaar voor de tentoonstelling in 1952 naar aanleiding van het bezoek van Koning Boudewijn. De gipsen versie was voltooid eind 1952, de bronzen geut kwam in het museum aan in 1953. Het werk verwees naar eigen zeggen naar een Middeleeuwse sculptuur die Moore bewonderde in Mayer Van den Bergh: de Christus-Johannesgroep, ca. 1280-1290 van de Meester Heinrich von Konstanz.
Van dit beeld bestaan 5 exemplaren.