Jan de Lichte was ongeveer 23 jaar toen hij in 1748 in Aalst samen met 101 bendeleden werd terechtgesteld op beschuldiging van o.a. diefstal en moord. Louis Paul Boon heeft deze roofmoordenaar in zijn roman 'De bende van Jan de Lichte' (1957) in een ander daglicht gesteld. Als verdediger van verschoppelingen, havelozen en opstandigen, wijst hij erop dat Vlaanderen in die tijd een land van armoezaaiers was, leeggeplunderd door Spanjaarden, Oostenrijkers of Fransen. Jan de Lichte en zijn bendeleden worden nu ook eerder beschouwd als slachtoffers van het toenmalig pauperisme in Vlaanderen.Toen Roel D'Haese, zelf een gewezen Aalstenaar, de opdracht kreeg een monument ter nagedachtenis van L.-P. Boon te ontwerpen, koos hij voor een beeld van Jan de Lichte, de Jan de Lichte zoals hij in een roman van L.-P. Boon tot leven komt. Het beeld wordt gekenmerkt door een barokke uitvoering die typisch is voor Roel D'Haese. In zijn volle monumentaliteit rijst Jan de Lichte op tussen de bomen en straalt een mengeling van agressiviteit en tederheid uit. Vooraan op de borst vinden we de leuze van Jan de Lichte 'veur giene chanteric peu' (voor geen gendarme bang).