In haar dagboek schrijft Kathe Kollwitz op 22 oktober 1937: ‘Ik werk aan een klein beeld, waarin ik tracht de oude mens plastisch weer te geven. Het is nu zoiets als een Piëta geworden. De moeder zit met de dode zoon tussen de knieën. Het is geen smart meer, maar namijmeren’. Dit kleine, bijna compacte beeld is karakteristiek voor de productie van Kollwitz in de late jaren dertig. Ze kan, gezien haar werkverbod, maar weinig beelden maken. Diegene die ze toch gerealiseerd krijgt zijn klein. Het is een periode waarin ze vooral grafisch werk maakt.